Aardgas
Er zijn drie bronnen van fossiele energie: steenkool, olie en gas. Het zijn natuurlijke bronnen die we in de bodem vinden. Ze zijn ontstaan uit organische afzettingen (planten of microscopische dierlijke stoffen) en het vereiste miljoenen jaren en zeer specifieke omstandigheden om ze te vormen. Ruwe olie en aardgas zijn ontstaan uit gelijkaardige afzettingen, meestal resten van plankton, terwijl steenkool is ontstaan uit plantenafval in moerassige gebieden.
Bij het verbranden van deze energie wordt warmte verkregen. Ze bevatten veel koolstof en worden dus vaak gebruikt om te verwarmen. Olie wordt ook voor transport gebruikt en om stoffen zoals plastic te produceren. Bovendien wordt ongeveer 66% van de elektriciteit in de wereld gegenereerd uit fossiele energie. Dat gebeurt in warmtekrachtcentrales waar water wordt verwarmd met een bron van fossiele energie. De geproduceerde stoomt drijft de turbines aan die op hun beurt elektriciteit genereren.
Naast het feit dat natuurlijke olie- en gasreserves uitgeput geraken omdat ze niet kunnen worden vernieuwd, is het belangrijkste probleem van fossiele energiebronnen de CO2 die ze produceren als we ze verbranden. Dit specifieke broeikasgas vermengd met andere broeikasgassen die van nature in de lucht aanwezig zijn, draagt bij tot de klimaatverandering.